eerste lezing: Ex. 22, 20-26
Als gij weduwen en wezen onrecht aandoet, zal mijn toorn tegen u losbarsten.
Uit het boek Exodus.
Zo spreekt de Heer: “Gij moet een vreemdeling niet slecht behandelen en hem het leven niet moeilijk maken,
want gij hebt zelf als vreemdeling in Egypte gewoond. Weduwen en wezen zult ge geen onrecht aandoen. Als ge hun tekort doet en hun klagen tot Mij opstijgt, dan zal Ik gehoor geven aan hun klagen. Mijn toorn zal losbarsten en met het zwaard zal Ik u doden: uw vrouwen worden weduwen, uw kinderen wezen. Als gij aan iemand van mijn volk geld leent, aan een noodlijdende in uw omgeving, gedraag u dan niet als een geldschieter.
Ge moet geen rente van hem eisen. Als gij iemands mantel in pand neemt, dan moet ge die vóór zonsondergang hem teruggeven. Hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken, het is de beschutting van zijn blote lichaam, hij moet er in slapen. Roept hij tot Mij om hulp, dan zal Ik hem verhoren, want Ik ben vol medelijden.”
– Woord van de Heer. – Wij danken God.
tussenzang: Ps. 18 (17), 2-3a, 3bc-4, 47 en 51ab Refrein:
Heer, ik heb U lief, mijn sterkte zijt Gij.
Heer, ik heb U lief, mijn sterkte zijt Gij, mijn toevlucht, mijn burcht, mijn bevrijder. Mijn God, de rots waar ik toevlucht vind,
mijn schild, mijn behoud en bescherming.
Wanneer ik de Heer aanroep,
Hij zij geprezen, dan doet geen vijand mij kwaad. De Heer zij geprezen, gezegend mijn rots, verheerlijkt zij God, mijn Verlosser.
Want Gij hebt uw koning de zege geschonken, uw gunsten bewezen aan uw gezalfde.
tweede lezing: 1 Tess. 1, 5c-10
Gij hebt u van de afgoden bekeerd om God te dienen en zijn Zoon uit de hemel te verwachten.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Broeders en zusters, gij weet hoe ons optreden bij u is geweest. Het was gericht op uw heil. En gij van uw kant zijt navolgers geworden van ons en van de Heer,
toen gij het woord hebt aangenomen
onder allerlei beproevingen en toch met de vreugde van de heilige Geest.
Gij zijt een voorbeeld geworden van alle gelovigen in Macedonië en in Achaïa.
Ja, van Tessalonica uit heeft het woord van de Heer weerklonken, en niet enkel in Macedonië en Achaïa; allerwegen is uw geloof in God bekend geworden.
Wij hoeven niets meer te zeggen, zij vertellen zelf wel hoe wij bij u zijn gekomen en hoe wij door u zijn ontvangen; hoe gij u van de afgoden tot God hebt bekeerd, om de levende en waarachtige God te dienen, en uit de hemel zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de dood heeft opgewekt, Jezus, die ons redt van de komende toorn.
– Woord van de Heer. – Wij danken God.
vers voor het evangelie: Joh. 14, 23
Alleluia.
Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen.
Alleluia.
evangelie: Mt. 22, 34-40
Gij zult de Heer uw God beminnen en uw naaste als uzelf.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs.
In die tijd kwamen de Farizeeën bijeen, toen zij vernamen dat Jezus de Sadduceeën de mond gesnoerd had. En een van hen, een wetgeleerde, vroeg Jezus om Hem op de proef te stellen: “Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?” Hij antwoordde hem: “Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod.
Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.”
– Woord van de Heer. – Wij danken God.
Bron: https://dionysiusparochie.nl/lectionaria/deel-a-door-het- jaar/30e-zondag-door-het-jaar-a/
Bezinning: H. Gregorius van Nyssa (ca.335-395) comments: “Schenk mij uw liefde” (Hooglied 1,4)
“Schenk mij uw liefde”. (Hooglied 1:4) We krijgen hier een bijzonder hoog onderwijs, namelijk wat de naastenliefde is die we tegenover God moeten hebben en wat ons gedrag
tegenover de mensen is. Als “alle dingen behoorlijk en in orde moeten worden gedaan” (1 Kor 14,40), hoeveel strenger moet dan de orde zijn op dit niveau! (…) We moeten daarom de volgorde van de naastenliefde kennen die de Wet ons leert, dat wil zeggen, hoe we God moeten liefhebben en hoe we onze vijanden moeten liefhebben, zodat we nooit de volgorde van de vervulling van de naastenliefde omkeren. We moeten God liefhebben met heel ons hart, met heel onze ziel, met al onze kracht en met al onze gevoelens, en onze naaste als onszelf; onze vrouw, als we rein van hart zijn, “zoals Christus de Kerk liefheeft” (Ef 5,25), en als we onderworpen zijn aan de hartstochten, “als ons eigen lichaam” (Ef 5,28): dit is wat Paulus ons gebiedt te doen, omdat hij de volgorde in deze kwestie heeft vastgesteld; onze vijand zonder kwaad met kwaad te vergelden, maar onrecht met goed te beantwoorden.
Maar in werkelijkheid kan men zien dat de orde van de naastenliefde bij de meeste mensen verward en verstoord is; doordat ze zich niet goed aanpast aan haar verschillende doelen, dwaalt ze af in haar oefening. Rijkdom, eer of zelfs vrouwen, als ze daar vurige verlangens naar hebben, beminnen ze met heel hun ziel en met al hun kracht tot het punt dat ze er hun leven voor kunnen verliezen, maar ze beminnen God alleen zoveel als het hen uitkomt, ze tonen tegenover hun naaste nauwelijks de naastenliefde die men verschuldigd is aan zijn vijanden; en tegenover hen die hen haten, denken ze er alleen maar aan om het kwaad dat ze hebben ontvangen erger te maken.
Daarom zegt de Bruid: “Schenk mij uw liefde” (Hooglied 1,4), opdat ik God alles geef wat Hem toekomt en opdat ik voor de anderen de maat vind die Hem toekomt.
Bron: https://www.hildegardparochie.nl/dagelijks- evangelielezing/